Séance tenue à la Bibliothèque Royale à Bruxelles, le 16 décembre 2006

Présents – Aanwezig : Mevrn. Gh. Moucharte, I. Brems, M.-L. Dupont, E. Giampieri en Cl. Van Nerom en Dhrn. R. Van Laere, J. Moens, J.-L. Dengis, F. de Callataÿ, Ch. Doyen, L. Smolderen, H. Dewit, M. Rocour, H. Pottier, J. Schoonheyt, Ph. Sadin, Y. Kenis, M. Bar, A. De Cock, E. Schutijser, G. Lejeune, D. Straetmans en J. van Heesch.

Excusés – Verontschuldigd : Mevr. Ch. Logie, S. Scheers en V. Van Driessche en Dhrn. A.-F. Schepers, M. Vancraenbroeck, G.-X. Cornet en M. Gheerardijn.

De voorzitter opent de zitting om 14u30.

M. J. Schoonheyt prend comme sujet de sa causerie « Les moyens d’échange en Égypte pharaonique ».  Les égyptologues estiment que les échanges se faisaient par le troc, mais l’orateur se demande si cela a été effectivement le cas.  Pour débuter son enquête, il se réfère à un texte datant de la 4e dynastie qui fait état d’une vente de maison valant 10 anneaux «sâït», une unité de valeur dont on ignore la nature (métal ? poids ?).  L’étude du sujet doit par ailleurs tenir compte du fait que les Égyptiens utilisaient plusieurs systèmes de poids en pierre, ce qui leur permettait de commercer avec les voisins d’un «espace économique» allant de Chypre à la vallée de l’Indus et de Mycène à l’Égypte.  Quant à la forme de ces anneaux, on trouve plusieurs exemples sur des fresques montrant des commerçants portant leurs marchandises et des anneaux (en métal ?) qui semblent avoir eu une fonction monétaire ; plusieurs de ces anneaux ont été retrouvés, de métaux et poids différents, notamment dans le trésor de Tod, qui contenait, outre des chaînes d’anneaux, des lingots en or et en argent, plus précisément une série de 12 lingots numérotés de forme définie et qu’on peut rattacher à un système pondéral mésopotamien ; ils sont marqués du double signe de « nefer », ce qui prouve qu’ils ont été attestés par les autorités.  Ceci semble confirmer leur statut monétaire, même si aucun texte légal relatif à un système monétaire officiel n’a été retrouvé.  L’orateur conclut qu’il s’agit d’un moyen d’échange qui s’inscrit dans une évolution de 2000 ans avant notre ère, et dans laquelle on pourrait définir 5 étapes : 1) le métal précieux est pris « en vrac » et pesé à chaque transaction – 2) le métal prend des formes standardisées (anneaux, fils, bijoux) suivant des critères encore inconnus, et continue à être pesé à chaque transaction – 3) un lien semble s’établir avec un système pondéral, mais il faudrait plus d’objets pour le justifier – 4) des lingots attachés à un système pondéral et pourvus d’une marque de contrôle mise à la réception – 5) des objets monétiformes en métal précieux avec une marque mise à l’émission comme garantie du poids et de la qualité.  On peut conclure que les Égyptiens ont probablement connu un système correspondant à l’étape 4), sans cependant arriver à l’étape 5), qui sera atteinte pour la première fois sous Crésus vers 560 avant notre ère.

Juff. Brems houdt een uiteenzetting over «Valse munten uit het Principaat in België : een interpretatie», gebaseerd op een analyse van de valse munten die zijn teruggevonden in vondsten in België; het betreft dus meer bepaald een studie van onofficiële stukken, zowel gegoten, geslagen als geplateerde exemplaren, maar beperkt tot Romeinse uitgiftes (dus niet de Gallische uitgiftes).  Het bestaan van valsmunterateliers in België is overigens geattesteerd door de vondsten van gietvormen, meestal in klei.  Het bestaan van het fenomeen van valsmunterij is trouwens – naast vanzelfsprekend door de gevonden valse munten zelf – bevestigd door de wetgeving die reeds in de Antieke Oudheid hieromtrent werd uitgevaardigd (vb. de Lex Cornelia de Falsis onder Sulla).  De spreekster toont statistieken met het aantal gevonden valse munten, opgesplitst per metaal (goud (slechts 2 valse ex. gevonden), zilver en brons) en per keizer of periode.  De pieken die daarbij naar voren komen kunnen meestal worden verklaard door één of meer van de volgende factoren (merk op dat vervalsers types namaakten waarvan de originele exemplaren zelf vlot circuleerden en dus weinig achterdocht wekten bij de bevolking, en/of stukken waarvan de nominale waarde liefst zoveel mogelijk boven de intrinsieke waarde lag) : 1) muntschaarste door economische stagnatie en crisis (dit is vooral het geval voor de bronzen pasmunt) — 2) uitgifte van overgewaardeerde stukken (dit is vooral het geval voor de dubbele sestersii van de Gallische keizer Postumus) — 3) munthervorming met een lichte devaluatie, waardoor de oudere (betere) stukken aan populariteit wonnen — 4) munthervormingen met een lichte verbetering van de kwaliteit van de munten, waardoor de nieuwe uitgiftes een grotere populariteit genoten — 5) veranderde betalingspolitiek van de Overheid, met name voor wat de uitbetaling van de soldij van de legioensoldaten betreft.  In bepaalde gevallen (vb. de valse bronzen munten van de adoptiefkeizers) kon er nochtans geen direct duidelijk verband worden gevonden tussen de vastgestelde piek en de monetaire situatie tijdens de periode in kwestie.

De voorzitter sluit de vergadering rond 16h, en biedt aan de aanwezigen reeds zijn beste wensen aan voor 2007.