|
Séance tenue à la Bibliothèque Royale à Bruxelles, le 17 février 2007
Vergadering in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel
op 17 februari 2007
Présents – Aanwezig : Mevrn. H. Taymans, M. Lakaki-Marchetti, C. Ortmans en Cl. Van Nerom en Dhrn. J.-L. Dengis (ondervoorzitter), J. Moens (secretaris), J. Schoonheyt, Y. Kenis, P. Pasmans, R. Waerzeggers, M. Bar, Ph. Sadin, G. Lejeune, J. Wolfs, H. Dewit, Ch. Doyen, G. Testa, H. Pottier, R. Dillen, P. Marchetti, P. Assenmaeker, L. Renard, H. Vanhoudt en M. Debaes.
Excusés – Verontschuldigd : Mevrn. S. Scheers en Gh. Moucharte en Dhrn. R. Van Laere (voorzitter), F. de Callataÿ, J. van Heesch, M. Gheerardijn, E. Schutijser, A. Buchet, M. Laevers en M. Vancraenbroeck.
Dhr. Dengis, ondervoorzitter, opent, in afwezigheid van dhr. Van Laere, voorzitter, verontschuldigd wegens ziekte, de zitting om 14u30.
Dhr. Vanhoudt geeft een korte mededeling i.v.m. twee recent gevonden Merovingische goudstukken van een monetarius Godumarus, die nieuw licht werpen op de chronologie van de muntslag in de Maasstreek, en meer bepaald in Namen. Deze mededeling zal het voorwerp uitmaken van een communicatie in de eerstvolgende aflevering van de RBN.
M. Debaes fait un exposé à propos du quadrigat et les débuts du monnayage romain. L’émission de la première monnaie en argent à Rome peut être datée avec certitude – sur base de textes de Pline – en 269 avant notre ère. Les numismates ne se sont pas mis d’accord sur l’identité de cette monnaie : il ne s’agit certainement pas du denier, qui a seulement vu le jour entre 214 et 211 avant notre ère ; d’autre part, on connaît l’existence de didrachmes dits romano-campéniens, et portant la légende ROMANO ou ROMA, mais la question se pose si (toutes) ces monnaies ont été utilisées par Rome même, ou par les alliés de Rome. Le type le plus courant représente à l’avers une tête janiforme et au revers un quadrige mené par Jupiter, et a été nommé de ce fait le « quadrigat », mais d’autres types d’avers et de revers sont connus. Sur base d’une analyse de la fréquence d’occurrence dans les trésors trouvés en Italie et en Méditerranée, de textes contemporains et de la dégradation du poids (qui s’observe uniquement pour les quadrigats et pas ou beaucoup moins pour les autres didrachmes), le conférencier arrive à la conclusion que ce type a dû être émis pendant plusieurs décennies et en quantités importantes ; par ailleurs, c’est le seul type à avoir été retrouvé dans des trésors en Sicile, et notamment dans un trésor enfoui en 250, avant notre ère, au moment où les Romains combattaient les armées de Carthage en Sicile.
Le conférencier analyse aussi l’iconographie de la pièce, et le quadrigat représenté sur la pièce pourrait très bien être inspiré de la statue dont la construction à Rome est attestée par un passage de Tite-Live. Par conséquent, il est logique de considérer le quadrigat comme étant la première émission romaine au sens strict du terme. Par ailleurs, sous Trajan, ce type a été repris dans le cadre de la série de monnaies historiques émises par cet empereur, et cela n’a pas dû être le fait du hasard. Le type d’avers a également été utilisé pour la première émission de pièces en or par Rome (des aurei en 217 av. notre ère), et, selon le même texte de Pline, cela 51 ans après l’émission de la première monnaie d’argent, ce qui est un indice supplémentaire que la première monnaie d’argent strictement romaine a dû être le quadrigat (et que les autres didrachmes ont été émis, en quantités plus restreintes, pour les alliés de Rome à l’époque de la conquête du péninsule).
Enfin, le conférencier essaie de faire le classement chronologique des différents types de quadrigats, qui se distinguent par la forme de la légende ROMA, pour laquelle trois variantes sont connues (qu’il classe en ordre chronologique comme suit) : légende en relief sur une plaquette – légende incuse sur une plaquette – légende en relief dans un cadre. Cette chronologie est basée sur le poids des pièces retrouvées et sur la composition de trésors contenant d’autres monnaies et permettant une datation assez précise de leur enfouiment.
Cette conférence fera l’objet d’un article publié dans un livre à paraître en honneur de feu le Prof. Hackens.
Dhr. Pasmans geeft een uiteenzetting over de munten van de Lichavi-koningen in Nepal (576 – 705). Na een historische toelichting m.b.t. de herkomst van de Lichhavi’s, werd hun muntslag besproken in Nepal. In de periode 576 tot 705 lieten deze koningen koperen munten – de zgn. Tamrika pana – vervaardigden. Inscripties vermelden eveneens de Karshapana, een Oudindische zilveren munt die in Nepal waarschijnlijk als rekeneenheid werd gebruikt met een waarde van 16 pana’s.
De eerste munten werden vervaardigd gedurende de regeerperiode van koning Sivadeva I en zijn eerste minister Amshuvarman (588-604). De munten vertonen een leeuw en het opschrift Śrī Mānanka op de voorzijde en een zittende godin op een lotusbloem met het opschrift Srī Bhogini op de keerzijde. Amshuvarman was waarschijnlijk verantwoordelijk voor deze uitgifte en verkoos deze voorstellingen ter ere van de eerste historisch belangrijke koning Manadeva en zijn koningin Bhogini. Het tweede type van munten, vervaardigd tijdens de alleenheerschappij van Amshuvarman (605-621), toont een gevleugelde leeuw met het opschrift Śryamośoh of Sryamsuvarma op de voorzijde; de keerzijde draagt het opschrift Maharajadhirajasya rond een zonnesymbool, een leeuw met een opgeheven voorpoot en een maan erboven of een koe met kalf en het opschrift Kamadehi erboven. Kamadehi is de voorziener van de overvloed. Het derde type toont op de voorzijde een zittende Kuvera, de godheid van de rijkdom, met een bloem en het opschrift Vaiśravanah. De keerzijde vertoont een koe met kalf en het opschrift Kamadehi. Het vierde type werd uitgegeven tijdens de regeerperiode van Jishnu Gupta als minister van koning Dhruvadeva (c. 622-25) en Bhimarjunadeva (c. 625-33). De munten tonen een gevleugeld paard met het opschrift Śrī Jisnu Guptasya en op de keerzijde een Vajra of Srivatsa. Het vijfde type toont een olifant op de voorzijde en op de keerzijde de godin Lakshmi met het opschrift Śrī Gunānka, waarschijnlijk verwijzend naar Gunavati. De olifant is waarschijnlijk het symbool van Vasantadeva, voor wie zij als regent heeft gefungeerd. Het zesde type, vervaardigd omstreeks 641, toont op de voorzijde een staande stier met het opschrift Vrsa en op de keerzijde een bloem met acht blaadjes. Het zevende type zijn munten met het opschrift Paśupatih. Waarschijnlijk werden deze munten vervaardigd gedurende de regeerperiode van Narendradeva (c. 641-90), omdat wij weten van andere inscripties dat deze koning een grote devotie had voor deze god. Het tweede Vrsha-type, vervaardigd in de periode 680-90, toont op de voorzijde het opschrift Vrsa boven een stier en op de keerzijde een drietand met het opschrift Siva. Het laatste type zijn dunne en ruw vervaardigde munten met een stier. Deze zijn ofwel vervalsingen ofwel gedegenereerde officiële munten (c. 700). Er bestaat nog een dunne zilveren munt met een drietand en het opschrift ti op de voorzijde, de enige teruggevonden zilveren munt die tijdens de Lichhavi periode werd geslagen.
Le vice-président clôt la réunion vers 16h15.
© KBGN-SRNB, 2008-2021
|