Séance tenue à la Bibliothèque Royale à Bruxelles, le 18 novembre 2006
Vergadering in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel op 18 november 2006
Présents – Aanwezig : Mevrn. Cl. Van Nerom, B. De Meyer en Gh. Moucharte en Dhrn. R. Van Laere, J. Moens, J.-L. Dengis, L. Smolderen,
A.-F. Schepers, M. Rocour, J. Schoonheyt, Ph. Sadin, M. Gheerardijn, E. Schutyser, Y. Kenis, M. Bar, R. Waerzeggers, J. van Heesch, J. Laevers, P.
Pasmans, A. Buchet, R. Dillen, G.-X. Cornet, G. Lejeune en M.-H. Williot Parmentier.
Excusés – Verontschuldigd : Mevrn. A. Van Haeperen-Pourbaix en Ch. Logie en Dhrn. G. Testa, M. Vancraenbroeck en Ch. Doyen.
De voorzitter opent de vergadering om 14u30.
Mevr. Taymans en dhr. van Heesch stellen een aantal nieuwe publicaties voor (catalogus van de medailleverzameling van de Sint-Michielsgilde in
Gent, catalogus van een tentoonstelling over pelgriminsignes en –medailles in Brugge, Roman Provincial Coinage vol. VII).
Dhr. van Heesch houdt een uiteenzetting over het gebruik van munten in de Romeinse tijd voor andere dan commerciële doeleinden in een
gemonetariseerde economie (zgn. special purposes). Het gaat dan meer concreet om het gebruik van munten voor giften (waar munten dus
zouden kunnen worden vervangen door een ander waardevol artikel, wat niet het geval is in de courante commerciële transacties) of voor het
vervaardigen van siervoorwerpen (in het bijzonder sieraden) of amuletten.
Voor wat de giften betreft, blijkt uit eigentijdse teksten, waaruit de spreker citeert, en ook uit afbeeldingen op eigentijdse munten en medailles,
dat munten inderdaad voor dat doeleinde werden gebruikt, zowel bij officiële aangelegenheden (militaire donativa of congiaria aan de
bevolking) als bij privé-aangelegenheden (sportulae aan het «cliënteel» of strenae ter gelegenheid van Nieuwjaar). Ook het
feit dat men vaak munten terugvindt in waterputten of bronnen, gelegen op heilige plaatsen of bij een tempel, wijst op een vorm van «gift» aan de
goden (sommige daar teruggevonden stukken dragen trouwens inkepingen die kunnen worden aanzien als een vorm van rituele «slachting» van de munt —
andere stukken werden gemaakt op muntplaatjes met «varkenspootjes», een duidelijke verwijzing naar het offeren van dieren).
Vanaf de derde eeuw en later blijken (oudere) munten gebruikt te zijn als een versieringselement (vb. munten uit de tweede eeuw die worden gebruikt
als decoratief element in de catacomben van de vierde en vijfde eeuw; ook ook in siervoorwerpen werden munten verwerkt, vb. doosjes voor spiegels,
voor zonnewijzers). Ook het gebruik van oude bronzen munten van Alexander de Grote als amulet is gedocumenteerd. De spreker verwijst ook
naar het verwerken van gouden munten in sieraden, vooral in de derde eeuw (misschien is dit te verklaren door de algemene geldontwaarding in die
periode, waardoor gouden munten nog meer werden geapprecieerd dan voordien). Hij behandelt hierbij de vraag of munten toen circuleerden voor hun
nominale waarde dan wel hun intrinsieke waarde (zeker zilveren munten schijnen een hogere nominale dan intrinsieke waarde te hebben gehad; voor
goudstukken is dit minder met zekerheid te stellen, hoewel de aanwezigheid van versleten naast nieuwe munten in eenzelfde muntschat erop schijnt te
wijzen dat ook goudstukken eerder aan hun nominale waarde dan aan hun intrinsieke waarde circuleerden; dit wordt bevestigd door wetteksten uit de
tweede eeuw waaruit blijkt dat de munten al lang niet meer werden gewogen maar geteld, wat impliceert dat de nominale waarde primeerde boven de
intrinsieke).
M. Bar donne une conférence sur les souvenirs numismatiques de la guerre 1940-45 et de l’occupation. Cette conférence est abondamment
illustrée de photos de médailles mais aussi de souvenirs personnels de l’orateur, qui était – tout en étant étudiant à l’ULB puis à l’Université
de Louvain – membre actif de la Résistance. Il montre les médailles de plusieurs personnages qui ont organisé la résistance contre l’occupant
soit à partir de Londres (par ex. C. Huysmans) ou du Congo (P. Ryckmans), soit «sur le terrain» (par ex. M. Louette (Fidelio), G. Wilmot, J.
Storck, R. Lippe, etc.), et cite en passant aussi le souvenir de M. Naster, qui fut chef d’un groupe de résistants. Il traite aussi des
médailles de quelques camps de transit et de concentration en Belgique (par ex. Breendonk, Merxplas) et de camps d’emprisonnement d’officiers belges
en Allemagne (par ex. l’Oflag de Prenzlau). Il montre ensuite plusieurs médailles frappées en l’honneur de généraux des Alliés qui ont
contribué à la libération du pays (par ex. De Gaulle, Patton, Montgomery, etc.), et termine par la constatation qu’aucune médaille n’est connue
pour des femmes qui ont pourtant activement contribué au succès de la Résistance.
Cette conférence fait l’objet d’une brochure publiée par la Promotion de la Médaille.
De voorzitter sluit de vergadering rond 16h40.