|
Séance tenue à la Bibliothèque Royale à Bruxelles, le 19 janvier 2008
Vergadering in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel op 19 januari 2008
Présents – Aanwezig : Mmes Gh. Moucharte et H. Taymans et MM. R. Van Laere (président), J.-L. Dengis (vice-président), F. de Callataÿ (vice-président), J. Moens (secrétaire), J. Schoonheyt (trésorier), M. Bar, H. Dewit, L. Smolderen, R. Waerzeggers, H. Vanhoudt, Y. De Craemere, H. Pottier, G. Testa, M. Rocour, I. Wolfs, Ph. Sadin, Gh. Chanteux, G.-X. Cornet et J. van Heesch.
Excusés – Verontschuldigd : Mmes Ch. Logie et M.-L. Dupont et M. M. Vancraenbroeck, A.-Fr. Schepers, A. Buchet, Ch. Doyen, P. Pasmans et J. Taelman.
M. Van Laere, président, ouvre la séance à 14h30. Il signale le décès inopiné du dr. Kenis; M. Smolderen rappelle que le dr. Kenis était spécialiste des médailles et jetons de l’époque autrichienne (1714-1794) de nos Régions, et qu’il a publié plusieurs articles dans notre Revue sur ce sujet, ainsi qu’un catalogue complet. La séance respecte une minute de silence en mémoire du défunt.
De voorzitter laat twee recente publicaties circuleren : het Jaarboek van het EGMP voor 2007 en een catalogus, uitgegeven door dhrn. Grispen en Bruylandt, van de Belgische munten en proefstukken sinds 1995. Hij houdt er ook aan een mededeling door dhr. Johan van Heesch op de vergadering van november 2007 over een «belangrijke vondst van Karolingische munten in de Maasstreek», gepubliceerd door de firma Elsen & Zonen, aan te vullen, vermits inmiddels vaststaat dat het gaat om vervalsingen. Dhr. Johan van Heesch bevestigt dit, en deelt mee dat nu blijkt dat ook meerdere recent op de markt verschenen Merovingische munten, vals zijn en wellicht van dezelfde vervalser stammen.
Dhr. Schutyser houdt een uiteenzetting over de muntslag op naam van Claudius II (214/215 – 270), waarvan hij een uitgebreide catalogus heeft gepubliceerd. Hij behandelt hierbij zowel de eigen muntslag van deze keizer, als de consecratiemunten die te zijner ere werden geslagen door zijn onmiddellijke opvolgers Quintillus en Aurelianus, en in 317/318, dus enkele tientallen jaren na zijn dood, door (zijn vermoedelijke achterneef) Constantijn de Grote. De reden van dit groot respect voor Claudius II moet waarschijnlijk worden gezocht in het feit dat hij erin was geslaagd, de geleidelijke teloorgang van het keizerrijk door de talrijke invallen uit Germania en Perzië tijdelijk te keren, hoewel hij hierbij kon steunen op het werk van zijn voorgangers. Dit tijdelijk «herstel» heeft zich echter niet weerspiegeld in de kwaliteit van zijn munten, waarbij vooral het atelier van Rome zelf minderwaardige stukken heeft uitgegeven.
Hoewel Claudius II slechts circa 2,5 jaar heeft geregeerd, is zijn eigen muntslag zeer uitgebreid en complex. Het gaat hierbij zowel om munten, geslagen in de keizerlijke muntateliers van Milaan, Rome, Siscia, Cyricus, Antiochia en vermoedelijk ook Smyrna, als om munten uit provinciale ateliers in Mysia (Cyricus), Pysidia (Antiochia, Prostanna, Sagalassos, Seleucia en Selge) en Egypte (Alexandrië).
De spreker geeft, voor elk atelier, een overzicht van de verschillende emissies die kunnen worden onderscheiden, hoofdzakelijk op basis van de titulatuur op de munten; de chronologie van deze emissies is echter deels gebaseerd op veronderstellingen, aangezien een exacte datering, vb. op basis van het jaar van het tribuunschap van de keizer, niet mogelijk is. Sommige van deze uitgiften zijn overigens uiterst zeldzaam, en slechts gekend in enkele exemplaren.
Van de consecratiemunten van Quintillus en Aurelianus bestaan er imitaties van zowel Italiaanse als Gallische origine; de eerste zijn hoogstwaarschijnlijk geslagen door het personeel van het atelier van Rome dat, na de sluiting ervan door Aurelianus o.w.v. de slechte kwaliteit van de munten die er werden geslagen, overging tot clandestiene aanmuntingen; er kan hierbij een degradatie van de kwaliteit van deze uitgiften worden vastgesteld.
Aan het einde van de spreekbeurt overhandigt de voorzitter de lidmaatschapsmedaille van het Genootschap aan de spreker, die hierdoor een «volwaardig» werkend lid wordt.
M. Vrielynck fait un conférence sur les monnaies mérovingiennes trouvées lors des fouilles à Grez-Doiceau sur le tracé de la Nationale 25 (territoire de l’ancienne commune de Bossut-Gottechain), entre 2002 et 2006. Le site, qui comprend 436 tombes (ce qui en fait un des plus importants en Belgique), semble avoir connu trois phases d’occupation entre 470/480 et 660/670 (signalons que le site, en tant que tel, remonte à l’époque protohistorique).
Son état de conservation doit, d’une manière générale, être qualifié de médiocre, à cause des effets d’érosion et de l’acidité du sol, de dégâts causés par la sylviculture, etc.; il a également souffert de pillages, déjà à l’époque mérovingienne même. Néanmoins, de très nombreux objets retrouvés méritent notre attention : il s’agit de bijoux, d’armes, de récipients en verre et en céramique, de coffres, de différents types d’ustensiles, d’objets dont l’origine remonte à l’Antiquité, et last but not least, de 9 monnaies en or. La plupart de celles-ci sont des imitations de monnaies d’or byzantines (solidi et triens), dont certaines avec des légendes indéchiffrables; une pièce a été frappée par un monétaire mérovingien (Givica ?), probablement actif dans la région de Rennes. Plusieurs pièces ont en fait été retrouvées dans la bouche des défunts, à l’instar d’une coutume grecque.
Certaines monnaies sont des faux : il s’agit de monnaies fourrées, dont d’aucuns sont d’avis qu’elles auraient pu être fabriquées spécialement en vue de leur enterrement avec de personnes décédées, mais cette hypothèse ne fait certainement pas l’unanimité des numismates. Signalons également que la teneur en or a été déterminée au Centre européen d’Archéométrie de l’Université de Liège (méthode PIXE), et confirme la dégradation de la qualité des émissions au fil du temps.
Le président prononce la clôture de la séance vers 16h45.
© KBGN-SRNB, 2008-2021
|