|
Réunion à la Bibliothèque royale, le 19 novembre 2016
Vergadering in de Koninklijke Bibliotheek, op 19 november 2016
Présents : Mmes H. Taymans, Y. Vandendriessche, Fr. Stroobants, Gh. Moucharte, C. Arnould; MM. P. Assenmaker, R. Waerzeggers, J. Moens, J-Cl. Martiny, Fr. de Callataÿ, E. Schutyser, J.-M. Doyen, H. Dewit, J. van Heesch, J. Laureys, R. Dillen, Chr. Flament, J.-Cl. Martigny, J. Dharmadhiraki, J.-Cl. Thiry, Ph. Graulich, A. Fossion, Chr. Lauwers,
K. Verboven, L. Renard, X. Renard, M. Debaes..
Excusés : Mmes Ch. Logie, A. Pourbaix-Van Haeperen ; MM. M. Gheerardijn, N. de Streel, R. Renard, H. Rambach, R. Hubert, H. Vanhoudt, W. Geets.
Pierre Assenmaker, Le monnayage de Rome sous les populares (87-82 av. J-C): chronologie et typologie
La conférence est consacrée au monnayage produit par l’atelier de Rome entre les années 88 et 82, soit durant la période s’étendant du premier consulat de Sylla à sa victoire à la Porte Colline (1er-2 novembre 82), qui marque la fin de la guerre civile. De 87 à 82, Rome est gouvernée par la faction des populares, dont la figure de proue est L. Cornelius Cinna, consul de 87 à 84 (d’où le nom de Cinnanum tempus donné à cette période). La première partie de la communication est consacrée à l’examen critique du classement chronologique des émissions de ces années dans le Roman Republican Coinage de M. H. Crawford. Sont d’abord examinés les trésors monétaires, qui constituent la base du catalogue de Crawford, sans toutefois toujours fournir des indications univoques et fiables. Le conférencier attire l’attention sur un dépôt de 42 deniers découvert au Pirée en 1927 (RRCH 242), qui peut difficilement être expliqué autrement qu’en lien avec le siège d’Athènes et du Pirée par Sylla durant l’hiver 87-86. Suivant cette interprétation, les monnaies qu’il contient doivent avoir été frappées au plus tard au printemps 87, un élément de datation jusqu’ici négligé et qui amène à modifier le classement de Crawford. Le conférencier recense aussi, à partir des sources littéraires, les données prosopographiques, institutionnelles, économiques et financières susceptibles de fournir des points de repère pour la chronologie absolue. Cet examen amène notamment à considérer Marcus Fonteius (RRC 347), dont le triumvirat monétaire est attesté par le discours Pro M. Fonteio de Cicéron, comme un monétaire « fantôme » puisqu’il doit en réalité s’agir du Manius Fonteius qui signe l’émission RRC 353 (la tradition manuscrite ayant erronément remplacé l’abréviation « M’ » par « M. »). Au terme de cet examen, le conférencier propose un nouveau classement des émissions RRC 337-364 (les nouvelles datations ne divergeant toutefois que d’un an par rapport à celles du RRC). Dans la seconde partie de la conférence est présenté le « paysage monétaire » de la Rome cinnanienne. En guise de préliminaire, le conférencier revient sur les monnaies du consulat de Sylla (88), qui sont notamment frappées par un farouche opposant de ce dernier, C. Marcius Censorinus (RRC 346), qui choisit une iconographie apollinienne susceptible de s’opposer à la propagande religieuse développée par Sylla. Cet arrière-fond permet d’appréhender à leur juste mesure les différents thèmes de l’iconographie développée par les monétaires populares. On y trouve d’une part des types liés aux monétaires eux-mêmes (notamment les divinités honorées par tradition familiale), mais surtout, d’autre part, ceux illustrant les thèmes de la propagande politique et religieuse du régime des populares : des dieux juvéniles armés du foudre (Apollon ? Véiovis ?) ou dotés d’attributs variés, une Vénus (censée contrer la Vénus syllanienne) et divers symboles de victoire et de felicitas.
De numismatische collectie van de Boekentoren, bestaat uit ca. 8850 stukken waarvan ongeveer 3500 penningen. Het is dus geen grote collectie, maar mooi is ze als geheel zeer zeker. Zowel wetenschappelijk als cultuurhistorisch is het één van de belangrijke onderdelen van het patrimonium van de UGent.
De collectie gaat terug op de bekende privécollectie van kanunnik Martinus De Bast (1753-1825) die begin 19de eeuw beschouwd werd als één van de mooiste in de Nederlanden. Als geboren Gentenaar was De Bast achtereenvolgens pastoor van de Sint-Jacobskerk en de Sint-Niklaaskerk en kanunnik van de Sint-Baafskathedraal.
Hij was actief als oudheidkundige en numismaat en één van de stichtende figuren van de Gentse Universiteit. Met zijn baanbrekend werk “Receuil d’antiquités romaines en gauloises trouvées dans la Flandre proprement dite” (1804, 2de uitg. 1808, supplementen in 1809 en 1813) behoort hij tot de pioniers van de archeologie in Vlaanderen in het algemeen en Oost-Vlaanderen in het bijzonder. In 1822 verkocht hij zijn volledige collectie, waaronder ook heel wat archeologische objecten, munten en penningen aan Koning Willem I.
Wie rekening houdt met het feit dat het jaarbudget van de hele Gentse Universiteit op dat ogenblik zo’n 8400 gulden was, beseft onmiddellijk hoe uitzonderlijk de aankoop van de collectie de Bast voor maar liefst 22.000 gulden was. Koning Willem I schonk 2/3 van de numismatische collectie aan de Gentse Universiteit en 1/3 aan het Koninklijk Penningenkabinet in Nederland (Den Haag en Leiden). In ruil kreeg de Gentse Universiteit van het Koninklijk Penningkabinet 567 stukken die zij dubbel hadden.
Het was de uitdrukkelijke wens van Willem I om zijn in de Zuidelijke Nederlanden opgerichte nieuwe universiteiten te voorzien van rijke collecties voor onderzoek en onderwijs. Vrijwel de gehele bovenverdieping van het Gentse ‘Paleis der Hoogeschool’ – het oorspronkelijke universiteitscomplex, met het Peristilium en de Aula als majestueuze ingang – was als museumcomplex ingericht. Numismatische collecties waren algemeen erg in trek in het Gentse culturele leven.
De meeste penningen in onze collectie, op uitzondering van enkele tamelijk grote loten van Frankrijk, Duitsland en Groot Brittannië, zijn van onze streken afkomstig.
De collectie is rijk aan historiepenningen en de oudste penningen stammen uit de Renaissance. Niet alleen illustreren ze aardig de evolutie van de graveerkunst door de eeuwen heen, maar ze beelden ook op een merkwaardig volledige wijze de geschiedenis van de Nederlanden uit.
Gegeven de huidige stand van het onderzoek rond en de verwerking van de collectie kan men het best een beeld schetsen aan de hand van enkele mooie voorbeelden:
- Een fantastische bronzen medaille van de humanist Erasmus uit 1519 door de Vlaamse kunstenaar Quentin Metsys. De penning is zo gedetailleerd dat we er van mogen uitgaan dat het om een origineel stuk gaat en geen nagegoten exemplaar is. Een ware mijlpaal in de Renaissance medaillekunst omdat Metsys, beïnvloed door de Italiaanse Renaissance kunstenaars, de eerste was die in onze streken zo een medaille maakte (NUM.015941);
- De aanwezigheid van Frankrijk in talloze medailles blijkt bijvoorbeeld uit een zilveren penning uit 1552 van Etienne De Laune waarop de overwinningen van de Franse koning Hendrik II gerepresenteerd worden (NUM.012603); of een bronzen penning van Nicolas Leclerc, Jean de Saint-Priest, Jean en Jean Lepère en in 1499 geschonken door de stad Lyon aan de Franse Koning Lodewijk XII en zijn nieuwe vrouw Anna van Bretagne (NUM.015601); uiteraard kan ook de grote revolutie niet ontbreken zoals in een bronzen penning uit 1789 waarop Pierre Duvivier niet enkel zijn portret opneemt, maar ook de aankomst van aankomst van Lodewijk XVI in Parijs verbeeldt (NUM.012611);
- Een zilveren renaissance medaille gemaakt door de Duitser Hans Reinhard in 1537. Op de voorzijde de buste van Karel V en zijn wapenschild aan de achterzijde (NUM.013448);
- Bijna een eeuw later in 1621 bestijgt Filips IV de troon van Spanje. Figuurlijk regeert hij de wereld, net zoals Apollo in zijn wagen regeert over de hemel en de aarde (NUM.012804);
- 20 jaar later in 1641 snijd de Duitse medailleur Johan Blum een vergulde zilveren medaille voor het huwelijk van Willem II van Oranje met Henriette Maria, dochter van Karel I van Engeland (NUM.015945);
- Dadler en Boxhammer maakten een zilveren penning voor de herdenking van de Vrede van Münster in 1650 waarmee een einde kwam aan de 80jarige oorlog tussen Spanje en de opstandelingen. Zeven maagden dansen in een kring en dragen de wapenschilden van de Verenigde Provinciën (NUM.013498);
- Een apart deel vormen onze uitzonderlijke collectie van pauselijke medailles met onder meer een door Travani gemaakte zilveren medaille met de buste van Alexander VII met op de achterzijde een ontwerp van Rainaldi voor de kerk van Santa Maria in Campitelli (NUM.015780);
- Momenteel hebben we al 233 medailles van de befaamde Wiener broers beschreven. Om uit deze overvloed één enkel voorbeeld te tonen hier een bronzen medaille uit 1846 met de afbeelding van de Sint-Baafskathedraal te Gent waar je goed ziet hoe Jacques Wiener perspectieven kon tonen binnen de gebouwen (NUM.013078);
- Er zijn ook heel wat zit- en gildepenningen, zoals de bronzen gietpenning gemaakt door Geo Vindevogel voor de 500ste verjaring van de rederijkerskamer de Fonteine in 1948 met op de voorzijde het Gentse wapenschild (NUM.015639);
- Mooi is ook de door Armand Bonnetain ontworpen bronzen medaille waarop De populaire Belgische Koningin Elisabeth wordt voorgesteld in haar functie als erevoorzitter van de "Amis de la Médaille d'Art“ (NUM.015923);
- De Fondation de Ligne werd opgericht om de zogenaamde “zwakzinnige kinderen" te ondersteunen. De familie De Ligne, die het kasteel van Beloeil bezit, nam het initiatief. De Belgische medailleur Eugène De Bremaecker ontwierp een zeer mooie bronzen medaille in 1953 (NUM.015925);
- De 20ste eeuw is mager vertegenwoordigd maar we hebben wel mooie stukken waaronder de eerste medaille die beeldhouwer en medailleur Henri Lannoye maakte. Deze medaille met de titel "Adel van Kunst in dienst van de mens in nood" werd gemaakt voor de 10 de verjaardag van de Fifty-One Club Klein-Brabant (NUM.015659);
- 1 van de 44 medailles van de Nederlandse Theodore Van Berckel in onze collectie. Hier een zilveren medaille voor de Academie voor Schone Kunsten uit 1778 met de Buste van Karel van Lorreinen, gouverneur van de Oostenrijkse Nederland op latere leeftijd (NUM.015963).
Een speciaal te vermelden deel vormen de vele rekenpenningen. Dit onderdeel van de verzameling is echter nog niet beschreven maar dat staat te gebeuren in de nabije toekomst
De collectie kende vanaf het begin tot nu een zeer bewogen geschiedenis. Van pronkstuk, permanent tentoongesteld in de Aula verhuisde het munten- en penningenkabinet daarna van het ene bureau naar het andere binnen de faculteit Letteren en Wijsbegeerte. Na vele omzwervingen kwam in 1968 een eerste deel van de munten en de penningen naar de Universiteitsbibliotheek. 10 jaar later volgden de Griekse en Romeinse stukken. Veel verplaatsen en wijzigen van beheer maakt dat er ongetwijfeld ook veel stukken zijn verloren gegaan, te meer daar een goede inventaris ontbreekt. Er zijn diverse goede pogingen ondernomen om de collectie volledig te ontsluiten en met name voor de muntencollectie is al heel veel energie in de collectie gestopt. Maar helaas is er tot op vandaag geen betrouwbare catalogus voorhanden waardoor de collectie ondanks een eerste grote digitaliseringsbeweging in de praktijk moeilijk toegankelijk is voor onderzoek.
Momenteel wordt de Boekentoren gerestaureerd. Daarbij moest de hele collectie verhuizen naar het nieuwe ondergronds depot. Alles moest zogenaamd ‘verhuisklaar’ gemaakt worden en een betere bewaring en berging door een aangepaste verpakking was daarbij cruciaal.
Gelukkig beschikt de Boekentoren nog intern over een restauratieatelier met 2 opgeleide restauratrices in dienst. Zij stipuleerden na een vergelijkend onderzoek in diverse instellingen dat polyethyleen het meest geschikte materiaal was voor de uitbekleding van het bestaande metalen muntenmeubel. Boven de mousse in een lade ligt ook een zuurvrij karton om alles op zijn plaats te houden. Alles werd herverpakt en op formaat gelegd. De grotere stukken zijn op een zelfde manier herverpakt maar zitten in een liggende prentendoos. Uiteraard zijn er uitzonderingen voor broze zaken.
Voor sentimentele - en misschien archeologische - redenen hebben we de oude houten kast, waar de stukken vroeger inzaten bijgehouden, maar het is niet meer in gebruik omdat het hout te zuur is voor de stukken
Elk individueel stuk heeft nu een uniek nummer, waardoor we eindelijk kwantitatief weten wat er is. Eén op de drie stukken blijkt nog niet beschreven te zijn, maar dat probleem pakken we aan. Sinds januari 2017 versterkt Huguette Taymans ons team als deskundige om de onbeschreven penningen te beschrijven en andere gekende informatie controleren. Een volledige beschrijving van de penningencollectie is dus in zicht. Als streefdoel nemen we het jaar 2022, wanneer de De Bast collectie binnen de Universiteit zijn 200-jarig bestaan heeft.
Belangrijk om aan te stippen is dat de Boekentoren ook over een fantastische grafische collectie beschikt met onder andere afdrukken en ontwerpen van medailles zoals bijvoorbeeld in de verzamelbanden van het werk van Tiberghien. Pareltjes die wachten op gedegen en fundamenteel onderzoek.
Uit de literatuur valt op te maken dat Kanunnik De Bast ook een uitgebreide bibliotheek had met waardevolle en vaak unieke numismatische werken. Op z’n minst een deel van die bibliotheek werd ook verworven door de UBGent. Ook daar zijn we recent van start gegaan met het toekennen van gestandaardiseerde trefwoorden in de metadata van alle werken die betrekking hebben op munten en penningen.
Last but not least dient ook benadrukt te worden dat de UBGent over de hele lijn een open data beleid voert. Waar het copyright dit toelaat worden alle stukken digitaal in hoge resolutie aangeboden via de catalogus van de Universiteitsbibliotheek (lib.ugent.be). Eind februari 2017 werden op die manier liefst 2482 munten en 2845 penningen aangeboden aan de lezer/onderzoeker. Samen met een keur van wetenschappelijke bibliotheken (Vaticaan, British, Bodleian, Harvard, …) is de UBGent lid van het IIIF-netwerk (International Image Interoperability Framework ), waardoor haar beelden makkelijk bruikbaar en inzetbaar zijn.
Laat de onderzoekers maar in grote getale komen!
© KBGN-SRNB, 2008-2020
|