|
Séance tenue à la Bibliothèque Royale à Bruxelles, le 20 octobre 2007
Vergadering in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel op 20 oktober 2007
Présents – Aanwezig : Mevrn. H. Taymans, Gh. Moucharte, Cl. Van Nerom et M. Lakaku et MM. J.-L. Dengis (vice-président), F. de Callataÿ (vice-président), Moens (secrétaire), J. Schoonheyt (trésorier), M. Bar, L. Verbist, A.-F. Schepers, H. Vanhoudt, Y. De Craemere, H. Dewit, M. Gheerardijn, M. Debaes, G.-X. Cornet, G. Lejeune, Ch. Doyen, A. Sferrazza, J. van Heesch, M. Rocour, L. Smolderen, H. Pottier, E. Schutyser et Chr. Flament.
Excusés – Verontschuldigd : Mmes A. Van Haeperen-Pourbaix, Ch. Logie et M.-L. Dupont et MM. R. Van Laere (président), A. Haeck et M. Vancraenbroeck.
Dhr. Dengis, ondervoorzitter, opent de vergadering om 14h30. Hij laat deel II van de catalogus circuleren die Mevr. Taymans heeft opgemaakt van de verzameling penningen van de Koninklijke en Ridderlijke Hoofdgilde van Sint-Michiel te Gent.
Dhr. Moens licht kort het enquêteformulier toe dat – op initiatief van de Raad van Bestuur – zal worden bezorgd aan alle leden, en waarin wordt gepeild naar de mate van wenselijkheid om verschillende soorten informatie aan te bieden op de toekomstige website van het KBGN. De Raad van Bestuur zal rekening houden met de wensen en aanbevelingen die uit deze enquête zullen blijken bij de (moduleerbare) opbouw van deze website.
M. Assenmaker donne un exposé sur les monnaies d’Octave aux légendes CAESAR DIVI F(ilius) et IMP(erator) CAESAR. Il traite des aspects suivants : la datation de ces émissions et leur message politique et idéologique.
Concernant la datation, il fait remarquer que Kraft situe ces émissions en – 29, tandis que Sutherland situe les premières (CAESAR DIVI F) entre env. – 32 et – 29, et les secondes (IMP CAESAR) entre – 29 et – 27. L’année – 27 constitue certainement le terminus ante quem, les émissions postérieures à cette date faisant mention du nom d’Auguste ; le terminus a quo doit, selon lui, être avancé jusqu’en – 36 , c.-à-d. l’année de la victoire sur Sextus Pompée dans la bataille de Nauloque. Il base cette thèse sur les types qui font référence à une victoire navale dans les eaux de Sicile (par ex. Octave en héros neptunien, type directement inspiré d´une émission de son ennemi Sextus Pompée – trophée naval – déesse Diana Siciliensis – cavalier qui pourrait rappeler l’ovatio après cette victoire – érection d’une columna rostrata, etc.) et à la Paix. D’autres types commémorent la victoire d’Actium (par. ex. type au quadrige rappelant l’entrée triomphale), qui a fait pâlir l’importance de la victoire à Nauloque. L’orateur reconnaît par ailleurs que l’interprétation et la datation de certains types restent incertaines (par. ex. le type avec la Curia Iulia). Il montre aussi une pièce de L. Pinarius Scarpus, général-gouverneur de Cyrénaïque, certainement émise au lendemain de la bataille d’Actium, qui a été copiée d’un type d’Octave montrant une Victoire ; cette monnaie fournit donc un terminus ante quem pour l´émission d’Octave correspondante (avant la bataille d’Actium).
Il met aussi en rapport certaines émissions avec des textes contemporains d’auteurs de l’entourage d’Octave (Horace, Virgile), qui ont contribué à sa glorification et à la construction idéologique du principat. Il s’agit par ex. des types montrant la Victoire et la Paix, ou des dieux et déesses, mais aussi Octave lui-même en vainqueur ou magistrat. Le conférencier attire spécialement l’attention sur le type présentant une borne hermaïque portant les traits d´Octave, ce qui peut s’expliquer du fait que celui-ci était censé assigner les frontières aux peuples (le foudre présent sur ce type suggérant un rapprochement entre Octave et Jupiter, attesté aussi chez Virgile).
En réponse aux questions des membres, le conférencier précise que le lieu de frappe de ces monnaies reste incertain : s’agit-il d’un atelier en Grèce (cf. le style des émissions) ou d’un atelier en Italie (ayant fait appel à des graveurs d’origine grecque) ? Il précise aussi qu’à sa connaissance, aucune analyse métallique n’a été faite qui pourrait rendre la datation plus certaine.
M. Bar rappelle que les victoires de Nauloque et d’Actium furent remportées grâce à l’amiral Agrippa, qui s’est cependant effacé devant Octave. Il est d’avis que les émissions sont plus tardives que la période juste après la bataille de Nauloque.
Dhr. Verbist geeft een uiteenzetting over de munten van Zuid-Afrika en hun geschiedenis. Hij onderscheidt hierbij vier periodes : de Nederlandse (van 1652 tot het begin van de negentiende eeuw) — de Britse periode (grosso modo de negentiende eeuw) — de periode van de Unie van Zuid-Afrika (van 1910 tot 1961) — de Zuid-Afrikaanse Republiek (sinds 1961). De geschiedenis van Zuid-Afrika begon met de stichting, in 1652, van een nederzetting van de Verenigde Oost-Indische Compagnie aan de Kaap de Goede Hoop (die VOC-munten gebruikte, die echter niet specifiek voor deze nederzetting werden geslagen). De eerste specifieke uitgifte voor de Kaapkolonie dateert van 1802 (de zgn. scheepjesgulden), maar ook deze stukken circuleerden niet exclusief in de Kaapkolonie, maar tevens in Nederlands Indië. Toen – in het kader van de Engels-Franse oorlogen in Europa na de Franse Revolutie en onder Napoleon – de Kaapkolonie in Britse handen kwam, werden daar Britse munten ingevoerd en gebruikt (vb. de bekende cartwheel-pennies, in de Kaapkolonie «duiwelspennies» genoemd). Onder dit Brits bestuur trokken de Nederlandse kolonisten weg uit de Kaapkolonie en stichtten ze drie nieuwe Boerrepublieken (Natal, Oranje-Vrijstaat en Transvaal). Hiervan zal enkel Transvaal (onder de naam Zuid-Afrikaanse Republiek) overgaan tot reguliere eigen muntuitgiften, gebaseerd op het Brits munststelsel (£ / s / d), maar met het hoofd van president Kruger; voor de Oranje-Vrijstaat zijn enkel een aantal proefstukken gekend, eveneens gebaseerd op het Brits stelsel. De ontdekking van diamanten (1867) en goud (1886) in deze republieken ligt mee aan de basis van de Boeroorlogen tussen de Britten (heer en meester in de Kaapkolonie) en de Boeren; in dit kader moet een uitgifte «te velde» worden gesignaleerd, in 1902, van een nu uiterst zeldzaam gouden pond, door de Zuid-Afrikaanse Republiek (Transvaal). Na de nederlaag van de Boeren in de Tweede Boeroorlog worden de verschillende gebieden samengebracht in de Unie van Zuid-Afrika onder Brits bestuur, die munten uitgaf naar Brits model en met het hoofd van de Britse koningen. Deze Unie werd in 1961 onafhankelijk als de Republiek van Zuid-Afrika en voerde een eigen muntstelsel in, met als eenheid de rand (afkorting van Witwatersrand, een gebied waar goud wordt gevonden). Verschillende munten van deze uitgiftes dragen het hoofd van de stichter van de Kaapkolonie, Jan van Riebeeck, of althans dat was de bedoeling : uit recent onderzoek is immers gebleken dat het schilderij uit het Rijksmuseum in Amsterdam dat hiervoor model stond, een ander lid van deze familie afbeeldt dan Jan van Riebeeck zelf.
Le vice-président prononce la clôture de la séance à 16h30.
© KBGN-SRNB, 2008-2021
|