|
Séance tenue à la Bibliothèque Royale à Bruxelles, le 20 février 2010
Vergadering in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel op 20 februari 2010
Présents – Aanwezig : Mmes Gh. Moucharte en H. Taymans en Dhrn. Ph. Bodet, F. de Callataÿ, G. Chanteux, Y. De Craemere, J.-L. Dengis, H. Dewit, J.-M. Doyen, M. Gheerardijn, Ph. Graulich, A. Haeck, J. Moens, H. Pottier, M. Rocour, A.-F. Schepers, E. Schutyser, L. Smolderen, J. van Heesch, R. Van Laere en R. Waerzeggers.
Excusés – Verontschuldigd : Mmes F. Liard, A. Van Haeperen-Pourbaix en N. Vincent en Dhrn. G.-X. Cornet, R. Demarie, N. de Streel, Ch. Doyen, W. Faes en G. Lejeune, P. Pasmans.
Le président ouvre la séance à 14h30.
M. de Callataÿ informe les membres que notre confrère, M. J.-M. Doyen, a reçu le prix Tourneur, décerné par l’Académie Royale de Belgique tous les cinq ans à des personnes qui ont contribué d’une manière significative au progrès de la numismatique ou de la sigillographie.
Dhr. Pasmans geeft een uiteenzetting over de muntslag te Dublin tijdens de Grote Opstand (1642-1649). Hij schetst eerst het historisch kader waarin deze muntslag heeft plaatsgevonden : reeds onder Hendrik VIII beschouwde Engeland het Ierse eiland als een mogelijke achterpoort waarlangs zijn continentale rivalen Engeland zouden kunnen belagen. Vandaar dat de vestiging van Engelse settlers of planters in Ierland werd aangemoedigd; anderzijds kreeg het eiland ook zware belastingen opgelegd, waarvan de opbrengst afvloeide naar Londen. Dit leidde in 1641, onder Charles I, tot een opstand van de Ierse boeren tegen de Engelse planters, waarbij in totaal 12.000 Engelsen omkwamen in de strijd of door ontbering nadien (dit cijfer werd later in Engeland opgeblazen tot 200.000 slachtoffers). In 1642 brak dan in Engeland de burgeroorlog uit tussen de royalisten en de parlementsgezinden, die ook overwaaide naar Ierland, waar drie partijen tegenover elkaar kwamen te staan : nl. de twee reeds vermelde en de Ierse katholieken, die wel eerder koningsgezind waren, maar een grotere onafhankelijkheid van Londen eisten. De Katholieke Kerk mengde zich in 1645 in het conflict, meer bepaald via de persoon van de pauselijke nuntius Rinuccini, wat in 1646 resulteerde in een coalitie tussen de Ierse katholieken en de royalisten, die zich vonden in de formule van een personele unie tussen Ierland en Engeland onder Charles I, maar deze coalitie heeft niet lang standgehouden, en viel definitief uiteen met de executie van Charles I in 1648 na de overwinning van de parlementsgezinde troepen, waarna ook Dublin zich overgaf (zie echter verder).
Dublin was toen in handen van de Engelse royalisten onder leiding van de graaf van Ormond, die vanaf 1643 (naar het voorbeeld van wat elders in Ierland reeds was gebeurd) eigen munten uitgaf. De volgende reeksen zijn hiervan gekend (de meeste stukken zijn uiterst zeldzaam, en slechts gekend in enkele exemplaren of zijn zelfs uniek; ze kunnen worden bewonderd in de Collins Barracks-collectie in Dublin; klik op het reeksnummer voor een afbeelding) :
De Ierse opstand werd definitief neergeslagen door Cromwell in 1649/50; in het totaal zijn in het conflict naar schatting zo’n 600.000 mensen omgekomen.
Dhr. Waerzeggers merkt op dat de stukken van de reeksen 3 en 4 quasi-identiek zijn, en vraagt zich af of het wel gaat om (juridisch) aparte uitgiftes. Dhr. Pasmans wijst op het verschil in de grootte van de kroon, en bevestigt dat auteurs, gespecialiseerd in de materie, inderdaad een juridisch onderscheid maken.
De Voorzitter overhandigt de lidmaatschapsmedaille aan dhr. Pasmans, en ook aan dhr. Gheerardijn.
M. de Callataÿ donne une conférence sur le comte de Caylus (1692-1765) et les monnaies antiques. Ce grand seigneur (il a grandi dans la proximité de Louis XIV) a développé des activités de voyageur, de graveur, d’auteur d’œuvres badines, et de protecteur des arts en plaidant un retour à l’Antique. Outre un recueil de planches gravées par lui-même de toutes les monnaies en or de la collection du roi, le comte de Caylus est surtout l’auteur d’un monumental Recueil d’antiquités égyptiennes, étrusques, grecques, romaines et gauloises en sept volumes, où la numismatique tient une place plutôt modeste mais néanmoins intéressante. En effet, M. de Caylus s’intéressa moins aux monnaies proprement dites, mais plutôt aux objets ou sujets qu’on qualifie de nos jours comme para-numismatiques : la forme des montures, les techniques de la fabrication des monnaies – coins et moules en terre cuite – dont il fit régulièrement faire des analyses métallographiques (notamment de monnaies gauloises, fortement négligées à l’époque), les tessères en ivoire, les poids monétaires en plomb, etc. ; il se montra en quelque sorte avant-gardiste dans ses recherches, ce qui n’était pas sans incidence sur ses relations avec les grands numismates de son temps et sur le respect (ou le manque de respect) que ceux-ci avaient pour son travail. Le conférencier cite des passages parfois piquants de la correspondance de MM. Barthélemy (conservateur de la collection royale numismatique) et Pellerin (grand collectionneur-numismate et auteur d’un recueil de monnaies antiques), qui dominaient la scène numismatique en France à l’époque. Néanmoins, M. de Caylus mérite sa place dans la galerie des numismates qui ont préparé la voie aux études de futures générations de chercheurs en numismatique.
Le président clôture la séance vers 16h.
© KBGN-SRNB, 2008-2021
|