Séance tenue à la Bibliothèque royale de Belgique à Bruxelles le 22 octobre 2011

Excusés – Verontschuldigd : Dhrn. A. Buchet, Fr. de Callataÿ, R. Dillen, Ch. Doyen, J. Elsen, W. Geets, M. Gheerardijn, J. Laevers.

Le Président ouvre la séance à 14h30, il remercie l’assemblée pour sa présence en cette première réunion de la nouvelle année 2011-2012. Avant de passer les paroles aux orateurs, il fait part des communications suivantes.

Het is met droefheid dat wij U meedelen dat Dhr René De Meester overleden is (04/02/1932 – 26/07/2011); hij was jarenlang de drukker voor het KBGN.

De Voorzitter wenst eveneens zijn dank uit te spreken aan Dhrn. Jan Moens en Philippe Bodet voor hun werk en hun inspanningen ten voordele van de werking van onze vereniging.

Sans anticiper la décision de l’Assemblée Générale de mars 2012, le Président dévoile deux propositions, élaborées en Conseil d’Administration :

• La situation financière permet d’envisager en 2013 un colloque dont le sujet doit être approuvé par l’instance supérieure.
• Le 175e anniversaire de la Société en 2016, retient d’ores et déjà l’attention du Conseil. L’option d’un colloque est également retenue.

Deze activiteiten kunnen benut worden om de numismatiek van onze regio’s in de schijnwerper te zetten.

Plusieurs de nos consœurs sont également à l’honneur :

• Mlle C. Arnould va occuper début 2012, les fonctions de Conservateur adjoint au Musée d’Art et d’Histoire du Grand Duché de Luxembourg. Malheureusement elle devra quitter le Cabinet des Médailles
• Mejuffrouw Fran Stroobants, tewerkgesteld op het Penningkabinet, ontving de tweejaarlijkse prijs van “Numismatica Brugge en Het Vrije”. Zij werd eveneens aangesteld voor een onderzoeksproject over de muntcirculatie in onze gewesten in de 5de eeuw na Chr.
• Mlle Jacqueline Van Driessche est chargée, en collaboration avec Mlle Céline Ben Amar, de l’élaboration d’une banque de données sur les médailles et les médailles religieuses du Cabinet.
• Mlle Céline Ben Amar s’occupera également de l’identification de monnaies provenant de fouilles officielles.

Le Cabinet des Médailles s’est également vu attribuer par la Communauté flamande un projet d’étude de 600 monnaies découvertes à Tongres.

Le président passe ensuite la parole au premier orateur, à savoir M. Henri Pottier qui présente une étude de folles particuliers émis sous Justinien durant la pandémie de peste à Constantinople (542 AD). En effet, sous Justinien et plus spécifiquement durant ses années 15 à 16 de son règne il y eut émission de folles et demi-folles dont le droit rapportait un visage fortement déformé de l’empereur.

La fabrication du follis au buste de face sur des flans larges commença en l'an 12 du règne de Justinien Ier. Sa taille de 1/12e de livre (27 g), entre les années régnales 12 et 15, passe au 1/15e de livre (21,50g) entre les années 16 et 23, avant le retour en l’an 24 jusqu’à la mort de l’empereur, à la taille au 1/18e de livre (18 g), norme d’application avant l’introduction du type au buste de face.

L’observation de déformations du visage de Justinien sur des folles et demi-folles frappés à Constantinople au cours des années de règne 15 et 16 amène l’orateur à supposer que la cause pourrait en être la peste bubonique dont Justinien a été infecté. En effet ce type de peste est caractérisé par l’apparition de bubons notamment au cou sous les oreilles, or la déformation du visage observé correspond bien à une tuméfaction localisée sous la mâchoire inférieure.

L’épidémie s’est développée à Constantinople dès mai 542, dans les derniers mois de l’année de règne 15 ; elle cessa en fin septembre 542, soit au début de l’année 16. Justinien fut atteint de la peste en 542 et y survécut. Ces pièces provenant de toutes les officines, il ne peut s’agir d’une maladresse d’un graveur, mais bien de l’introduction d’un type iconographique modifié, soit en regravant la zone de la bouche et du menton des coins de l’année 15, soit en créant de nouveaux coins au début de l’année 16 (flan au poids allégé).

Selon l’orateur les pièces au visage déformé constituent approximativement la moitié de la production totale des années 15 et 16. Il se base pour cela entre autre sur une modélisation de la production monétaire. Ces monnaies au visage déformé pourraient avoir alimenté l’opération d’aide à la population de Constantinople décrétée par Justinien et comportant une distribution d’argent (des pièces de bronze), comme rapporté par Procope. Cette opération était destinée à compenser les difficultés d’approvisionnement de la capitale pendant l’épidémie. En conclusion, les visages déformés font bien référence à la peste qui régnait dans la capitale. L‘utilisation de la représentation de l’empereur malade à des fins de propagande est concevable, pour témoigner soit du partage des souffrances de la population, soit de la protection divine expliquant sa guérison, soit encore pour rappeler au peuple le soulagement apporté par la distribution de ces pièces. Cette conférence résume l’étude de l’auteur L'empereur Justinien survivant à la peste bubonique (542), publiée dans Mélanges Cécile Morrisson, Travaux et Mémoires, XXX, Paris 2010, p. 685-691.

M. L. Smolderen émet l’hypothèse que cette déformation du visage pourrait également représenter un masque pour se protéger de la peste pulmonaire, maladie déjà connue à l’époque. M. Pottier ne partage pas cette approche « prophylactique ». Il privilégie l’hypothèse d’une exécution faite à la hâte. Lors des émissions successives des folles et demi-folles entre les années 15 et 18 du règne de Justinien, l’on constate une évolution (diminution) de l’ampleur du bubon, témoignage de la guérison progressive de l’époux de Théodora. En effet la première émission ne laisse rien apparaître de la bouche ni des pommettes de l’empereur. Celles-ci réapparaissent à partir de l’an 16 et 17. Les figures ci-dessous en attestent.

De voorzitter geeft het woord aan Mevr. Huguette Taymans die ons spreekt over “De Nijverheidstentoonstelling van 1820 te Gent”.

In 1798 vond te Parijs de eerste officiële nationale nijverheidstentoonstelling plaats. Het was de bedoeling dit evenement vanaf dan jaarlijks te laten doorgaan, maar door de politieke omstandigheden kon het jaarlijks ritme niet worden aangehouden.

Door de Franse bezetting van onze gewesten werd ook hier in 1803 te Gent een eerste handels- en nijverheidstentoonstelling georganiseerd. De prijsmedaille voor deze tentoonstelling werd gegraveerd door Tiberghien.

Na het verdrag van Parijs (1814) brak een moeilijke periode aan voor de Gentse economie, vooral de textielnijverheid, die plots de Franse markt als afzetgebied verloor. Met het oog op de heropleving van de economie besloot Willem I op 1 augustus 1819 om het jaar nadien de eerste Nijverheidstentoonstelling te Gent te laten doorgaan. Het evenement zou om de vijf jaar plaatsvinden, beurtelings in het Zuiden en in het Noorden van het Koninkrijk.

Gent wou van dit gebeuren en groot feest maken; daarom werd, naast de tentoonstelling, een volledig programma uitgewerkt met omkaderende festiviteiten. Deze werden georganiseerd door de vier Gentse Hoofdgilden, de Retoricamaatschappij De Fonteine en de muziekmaatschappijen.

De Gentse Société Royale des Beaux-Arts et de Littérature de Gand werd belast met het laten ontwerpen van de prijsmedaille. Het ontwerp van de voormalige hofschilder van Napoleon, Louis David, werd gekozen, en de Gentse medailleur Braemt werd aangewezen om dit ontwerp uit te werken. De voorzijde toonde vrouwe Belgica met een genie, als verpersoonlijking van de nijverheid. De keerzijde had enkel een lauwerkrans en een open veld, waarin o.a. Gent en het jaartal moesten worden gegraveerd.

De tentoonstelling werd geopend op 1 augustus 1820 in het volledig ontruimde stadhuis. Op 24 augustus, de verjaardag van Willem I, had op de Vrijdagsmarkt de plechtige prijsuitreiking plaats. Er was een grote tribune geplaatst naar een ontwerp van L. Roelandt en het gebeuren werd vereeuwigd door de Antwerpse schilder Mathias Van Bree.

De prijsmedailles (13 gouden, 78 zilveren en 112 bronzen ex.) werden met een anepigrafische keerzijde aan de winnaars overhandigd, omdat hun namen slechts op de dag van de uitreiking zelf bekend werden. De laureaten werden verzocht hun medailles terug in te dienen voor de gravure van hun naam en woonplaats. Sommigen hebben dat niet gedaan, waardoor blanco medailles in omloop bleven.

Voor de omkaderende festiviteiten en wedstrijden zijn eveneens medailles uitgereikt maar slechts weinig stukken ervan zijn tot nu toe teruggevonden (enkele stukken bevinden zich in het Penningkabinet).

Voor de volgende Nijverheidstentoonstelling in 1825 te Haarlem werden dezelfde prijsmedailles gebruikt als te Gent. Ook werd dezelfde werkwijze gehanteerd waardoor er opnieuw blanco stukken in omloop kwamen die aldus niet toe te wijzen zijn aan Haarlem of Gent.

Deze voordracht is een samenvatting van het artikel, gepubliceerd in de RBN 2011.

Na de voorstelling van dit bijzonder origineel onderwerp, sluit de Voorzitter de vergadering af rond 16u15.

©  KBGN-SRNB, 2008-2021